Sevilla is de op drie na grootste stad van Spanje, na Madrid, Barcelona en Valencia. Het is de hoofdstad van de autonome regio Andalusië, en van de provincie Sevilla. Het is de belangrijkste stad van Zuid-Spanje op het gebied van cultuur, politiek, economie en kunst. In 2005 had de stad 704.154 inwoners, en in de agglomeratie Sevilla wonen 1.317.098 mensen. Sevilla ligt aan de rivier Guadalquivir, die voor niet al te grote zeeschepen bevaarbaar is tot in de stad. Sevilla heeft het grootste historische centrum van Europa, waarin de belangrijkste bezienswaardigheden van de stad, de kathedraal van Sevilla met de toren Giralda, het Alcázar en de Torre del Oro zich bevinden. Het is de geboorteplaats van de Spaanse dans- en muziekstijl flamenco. De stad staat in Spanje ook bekend om het niet-officiële, maar zeer afwijkende dialect dat er gesproken wordt. Door de uitspraak zijn de “sevillanos” zelfs voor andere Spanjaarden niet altijd te verstaan.
Sevilla wordt door velen een ‘openluchtmuseum’ genoemd, en staat vol met historische monumenten, kerken, parken en palmtuinen, overblijfselen van vele verschillende culturen.
Eén van de meest bekende gebouwen van de stad is de kathedraal Maria de la Sede, het grootste kerkgebouw van Europa na de Sint-Pieter in Rome en de St Paul's Cathedral in Londen en de grootste gotische kathedraal ter wereld. Het symbool van de stad, de “Giralda”, maakt er deel van uit. Deze zesennegentig meter hoge klokkentoren was oorspronkelijk een Moorse minaret, ooit de hoogste ter wereld. Volgens de legende mogen er in Sevilla geen hogere gebouwen gebouwd worden. Een ander boegbeeld van Sevilla is het 14e-eeuwse paleis Alcázar, een belangrijk voorbeeld van Mudéjar-architectuur. Samen met het Archivo General de Indias staan de kathedraal van Sevilla en het Alcázar sinds 1987 op de Werelderfgoedlijst van UNESCO.
De belangrijkste musea zijn het Archeologisch Museum (Museo Archeologico), het Museum voor Schone Kunsten (Museo de Bellas Artes) met belangrijke werken van kunstenaars uit Sevilla, zoals Bartolomé Murillo en Francisco Zurbarán, en het genoemde museum Archivo de Indias, dat waardevolle documenten over de geschiedenis van het Amerikaanse continent bewaart. Een maritiem museum bevindt zich in de Torre del Oro (Goudtoren), een 13e-eeuwse wachttoren.
Een architectonisch monument is het beroemde “Plaza de España”, net buiten het historisch centrum, dat in 1929 werd aangelegd ter gelegenheid van de Ibero-Amerikaanse tentoonstelling (Exposición Iberoamericana). Op het plein vindt men tweeënvijftig fresco’s, waarvan elk beschilderd is met typische afbeeldingen van de tweeënvijftig Spaanse provincies. Sevilla was in 1992 opnieuw gaststad van een Wereldtentoonstelling.
De Kathedraal van Sevilla, Catedral de Santa Maria de la Sede, is een grote gotische kathedraal in de Spaanse stad Sevilla, hoofdkerk van het aartsbisdom Sevilla.
Het is het grootste kerkgebouw van Europa na de Sint-Pieter in Rome en de St Paul's Cathedral in Londen en het grootste gotische kerkgebouw ter wereld (zie ook Lijst van grootste kerken). De kathedraal is gebouwd in de vorm van een vijfbeukige kruiskerk met kapellen en is binnenwerks 127 meter lang, 83 meter breed en 43 meter hoog. De Giralda, de 97,5 meter hoge klokkentoren van de kathedraal, is het waarmerk van de stad Sevilla. De kathedraal van Sevilla heeft een uitzonderlijk rijke inventaris. Sinds 1987 staat zij op de lijst van Werelderfgoed van de UNESCO.
Het Koninklijk Paleis van Sevilla (Spaans: Alcázar Real de Sevilla of Reales Alcázares de Sevilla) is een koninklijk paleis in de Spaanse stad Sevilla. Alcázar is een Spaans woord voor (versterkt) kasteel, afgeleid van het Arabische القصر, al-qasr, dat "vesting", "slot" of "paleis" betekent.
Het paleiscomplex is waarschijnlijk het oudste koninklijk paleis van Europa dat nog als zodanig in gebruik is. Het is één van de beste voorbeelden van Mudéjar-architectuur, een bouwstijl in het door de christenen veroverde Spanje die sterk beïnvloed was door de voorgaande Moorse cultuur. Het Alcázar werd, samen met de kathedraal van Sevilla en het Archivo de Indias, in 1987 op de Werelderfgoedlijst geplaatst.
Oorspronkelijk stond op de plek van het Alcázar een Romeins en later Visigotisch fort. In 913 gaf Abd-ar-Rahman III, de eerste kalief van Al-Andalus, opdracht tot de bouw van een kasteel op de plek. In de 11e eeuw liet Al-Moetamid, de laatste koning van de Abbadiden-dynastie, het kasteel uitbreiden tot een paleis met de naam Al-Moewarak. Na de overwinning van Alfons X van Kastilië op de Moren in de 14e eeuw liet Alfons het paleis verder uitbreiden. Koning Peter I van Kastilië gaf opdracht tot de bouw van een nieuw paleis op de locatie. De bouw van deze Alcázar begon in 1364. Peter gebruikte veel Moorse bouwmeesters, die het rijk versierde paleis een duidelijk Moorse stijl gaven. Het Alcázar werd verder uitgebreid door latere koningen. Zo voegde keizer Karel V in de 16e eeuw elementen in gotische en Renaissance-stijl toe aan het paleis.
De Torre del Oro is een toren in Sevilla aan de Paseo Christóbal Colón en de Guadalquivir. Hij dateert uit de 13e eeuw. Dit gebouw maakte vroeger deel uit van de Moorse stadswallen tussen de Reales Alcázares en de rest van de stad. In 1760 werd hij verbouwd en kreeg hij een klein torentje er bij.
De naam Gouden Toren dateert uit de bloeitijd van Andalusië, toen de schepen uit de Amerikaanse koloniën binnenstroomden in Sevilla en hier werden gelost. Hij diende ook als gevangenis, kapel, opslagplaats en heden als maritiem museum.